In de gedragscode die de IND voor tolken bij asielgehoren heeft opgesteld (2018), staat onder het kopje Vakuitoefening o.a. het volgende vermeld: ‘U bent als tolk een intermediair en geen gesprekspartner. U tolkt in principe […] in de “ik-vorm”. U vertaalt alles wat de vreemdeling tijdens het gesprek opmerkt.’
Op het eerste gezicht lijken deze instructies voor de hand liggend en weinig problematisch, maar in de praktijk blijken er toch haken en ogen aan te zitten. Deze zijn onderwerp van dit artikel. We sluiten daarbij aan bij eerder onderzoek naar de rol van de tolk in institutionele gesprekken, door o.a. Van der Kleij (2005) en Metzger (1999). Wij zullen eerst de belangrijkste resultaten van dit onderzoek samenvatten. Daarna rapporteren we over onze eigen bevindingen op basis van transcripties van meer dan 30 eerste, tweede en derde asielgehoren (Engels en Frans). Voor de analyse van deze data hebben we gebruik gemaakt van twee verschillende onderzoeksbenaderingen uit de taalkunde.
Van der Kleij (2005) heeft in haar onderzoek bron- en doelteksten van asielgehoren met elkaar vergeleken. Ze toont o.a. aan dat tolken tijdens de gehoren ook coördinerende handelingen verrichten en in dat opzicht wel degelijk gesprekspartner zijn. Metzger (1999) laat zien dat tolken tijdens het vertolken dusdanige keuzes (moeten) maken dat zij de perceptie van de andere gespreksdeelnemer (de hoorder) beïnvloeden. Ze vragen bijvoorbeeld uit eigen beweging om verduidelijking van iets wat is gezegd. Op basis van dit onderzoek lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het idee van de tolk als een in alle opzichten neutrale intermediair.
In ons onderzoek hebben we gekozen voor een onderzoeksmethode waarbij we zowel kijken naar de context waarin het gehoor plaatsvindt als naar de specifieke interactie tijdens het gehoor. Daarom richten we ons eerst op de notie van ‘het gehoor’ als speech event (Hymes, 1974), als institutionele, talige gebeurtenis met een duidelijk doel, een begin en een einde en met eigen regels. Pas daarna zoomen we in op de interactie zelf.
Het gehoor als speech event
Bij de analyse van het gehoor als speech event wordt o.a. gekeken naar de fysieke context waarin een en ander plaats vindt. Voor het gehoor zelf zijn duidelijke instructies over bijv. de gewenste zitplaatsen van de gesprekspartners. Ook de procedure voor het moment waarop de gespreksdeelnemers elkaar voor het eerst ontmoeten, is helder: de IND-medewerker en de tolk halen de asielzoeker gewoonlijk samen op uit de wachtkamer. Dit gezamenlijke optreden bij het allereerste contact kan echter de indruk wekken dat deze twee mensen bij elkaar horen, dat zij dezelfde institutie vertegenwoordigen en de neutrale rol van de tolk in gevaar brengen.
Voor zover wij weten is er nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de rol van de tolk en het type gehoor (eerste, tweede, derde). Dit lijkt ons een omissie. Alle gehoren hebben weliswaar een gezamenlijk overkoepelend doel (beoordelen of de asielzoeker recht heeft op asiel), maar de subdoelen verschillen. Daardoor behoren ze tot verschillende gespreksgenres en dit kan invloed hebben op de toon van de interacties en de rol van de tolk.
Het doel van het eerste gehoor is het verzamelen van informatie. Het volgt een vast protocol. De IND-medewerker werkt een lijst af met vragen die de asielzoeker moet beantwoorden. Tijdens het tweede gehoor wordt het rapport dat de IND-medewerker heeft geschreven over het eerste gehoor eerst gecontroleerd. Daarna krijgt de asielzoeker de ruimte zijn/haar asielverhaal volledig te vertellen, waarna de IND-medewerker vragen ter verduidelijking stelt om meer inzicht te krijgen in de redenen voor het asielverzoek.
Wanneer de IND geen beslissing heeft kunnen nemen over een asielverzoek op basis van de eerste twee gehoren, vindt een derde gehoor plaats, waarin het verhaal van de asielzoeker nogmaals worden gecheckt. Aangezien tijdens het eerste gehoor het verzamelen van feitelijke informatie het doel van het gesprek is, kan b.v. de spelling van namen en adressen problematisch en daardoor tijdrovend zijn. Het vertellen van het asielverhaal tijdens het tweede gehoor is dikwijls zeer emotioneel voor de asielzoeker. Dit kan invloed hebben op zijn/haar toon en taalgebruik. Het is uitdagend voor de tolk om aan deze elementen van het verhaal voldoende recht te doen.
Omdat de asielzoeker bij het vertellen van zijn/haar verhaal soms lang aaneengesloten aan het woord is, kan het bovendien moeilijk zijn om het verhaal te vertolken zonder de asielzoeker te vaak te onderbreken en zonder zelf verstrikt te raken in de beperkingen van het kortetermijngeheugen. Bovendien kan bij lange verhalen tijdsdruk eventueel een rol gaan spelen. Tijdens het derde gehoor is de asielzoeker zich ervan bewust dat het wordt gehouden omdat het asielverhaal op zich niet overtuigend genoeg is voor een positieve beslissing omtrent de aanvraag. De inzet is dus voor de asielzoeker zo mogelijk nog hoger dan bij het eerste en tweede gehoor. En omdat het doel van het derde gehoor waarheidsvinding is, vertoont het enigszins de kenmerken van een politie- en/of rechtbankverhoor. De IND-ambtenaar kan doorvragen bij onbevredigende antwoorden en de asielzoeker ook onderbreken.
Het gehoor als interactie
Aan het begin van formele gesprekken gebruiken sprekers vaak een z.g. discourse marker (Schiffrin, 1987), een woordje zoals ‘okay’ of ‘nou’ dat geen andere functie heeft dan aan te geven waar de gesprekspartners zich in het gesprek bevinden. Tolken vertalen deze kleine woordjes vaak niet. Volgens Hale (1999) vinden ze de markers niet belangrijk of lastig om te vertolken. IND-medewerkers beginnen een gehoor ook dikwijls met zo’n marker. Daarmee maken ze de opening van het gesprek minder formeel. En ook in onze data worden ze vaak niet vertolkt, waardoor de vertolkte begroeting soms formeler klinkt dan hij eigenlijk was in het Nederlands.
Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij zg. hedges. Dit zijn uitdrukkingen zoals ‘min of meer’, ‘ik denk’ en bijwoorden zoals ‘waarschijnlijk' en 'misschien’. Deze worden gebruikt als beleefdheidsvorm of om een tekst vriendelijker te laten klinken, maar sprekers gebruiken ze ook wanneer zij niet zeker zijn van hun zaak of om aan te geven dat iets ambigu is. Het niet vertolken van deze elementen kan grote gevolgen hebben voor het communicatieve effect van wat is gezegd.
Terzijde: Het is trouwens opvallend dat in de werkinstructies wel expliciet wordt gezegd dat de tolk alles wat de asielzoeker zegt dient de vertalen, maar dat er niet eenzelfde opdracht wordt gegeven met betrekking tot de woorden van de IND-medewerker.
Om de rol van de tolk als neutrale intermediair te garanderen dient deze volgens de werkinstructies bij het vertolken in principe de ik-vorm te gebruiken. In onze data zien we echter dat ze vooral gedurende tweede gehoren in hun vertolking van wat de IND-medewerker zegt of bij vragen om verduidelijking soms de wij-vorm gebruiken, vooral als in het gesprek culturele aspecten van het asielverhaal een prominente rol spelen. Het spreekt vanzelf dat hiermee hun neutrale rol wordt gecompromitteerd: de wij-vorm creëert een ‘in-group/out-group’-onderscheid en geeft aan dat de tolk zich met de Nederlandse maatschappij identificeert (en qq met de IND medewerker).
Tenslotte bevestigden onze data Metzger’s observatie dat tolken soms zelf het initiatief nemen tot repair. Ze vragen de asielzoeker soms uit zichzelf om verduidelijking en bijvoorbeeld een zin te herhalen of toelichting te geven op een bepaald woord. Hiermee beïnvloeden ze de voortgang en de inhoud van het gesprek.
De resultaten van ons onderzoek onderschrijven de uitkomsten van het onderzoek van Van der Kleij en Metzger. Tolken van asielgehoren zijn geen ‘vertaalmachines’ en absolute neutraliteit is een illusie. Beslissingen die ze nemen/moeten nemen voorafgaand en tijdens het gehoor beïnvloeden het proces. In dit artikel hebben we een aantal van de dilemma’s die het vertolken van asielgehoren met zich meebrengt in kaart gebracht. We hopen hiermee bij te dragen aan de bewustwording van de complexiteit van de rol van de tolk in dit gebeuren.
Bronnen
Hale, S. (1999). Interpreters' treatment of discourse markers in courtroom questions. Forensic Linguistics, 6, 57-82.
Hymes, D. S. (1974). Foundations in Sociolinguistics: An Ethnographic Approach. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Metzger, M. (1999). Sign language interpreting: Deconstructing the myth of neutrality. Gallaudet University Press.
Schiffrin, D. (1987). Discourse markers. Cambridge University Press.
Van der Kleij, S. (2015). Interaction in Dutch asylum interviews. A corpus study of interpreter-mediated institutional discourse. Utrecht: Lot.